Thuis
Méér Muziek in de Klas: muzikale verhalen
Tarik lag op zijn rug op het gras. Het was eigenlijk te koud om dit nu te doen, maar omdat hij de hele zomer hier had gelegen, en hij nu niet zo goed wist wat hij met zichzelf aan moest, was hij toch weer naar zijn vertrouwde plekje gegaan. Hij lag op een groot grasveld, met hoog gras om zich heen; het werd nauwelijks gemaaid en in de zomer kwamen er klaprozen en andere veldbloemen op. Nu was er slechts gras, nog steeds vooral groen en hoog genoeg om hem aan het zicht te onttrekken. Niet dat hier veel mensen langskwamen: als hij zijn hoofd ophief en naar rechts keek, zag hij het fietspad. Op dat fietspad leek het alsof je altijd wind tegen had, het maakte niet uit welke kant je opreed. Als hij naar links keek, zag hij nog meer gras, met een paar honderd meter verder een weide met koeien.
Tarik keek nu echter niet naar links of naar rechts. Hij lag op zijn rug, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen, en staarde naar de lucht. Grijze wolken dreven voorbij. De wind was aangetrokken en het voelde koud aan. Toch lag hij hier, zijn jas onder zich uitgespreid, zodat zijn kleren niet vies werden.
De laatste keer dat hij met vieze kleren was teruggekomen van deze plek, was er tot zijn verbazing niets vervelends gebeurd. Hij had verwacht dat hij gigantisch op zijn donder zou krijgen, maar zijn tante Heleen had alleen maar geglimlacht. Ze had gezegd dat hij onder de douche moest gaan, ze had zijn vieze kleding gewassen en er speciaal anti-vlekkenspul op gedaan. Dat was het. Het was een compleet andere reactie dan Tarik gewend was. Als hij dit thuis had gedaan, had zijn moeder tegen hem geschreeuwd en misschien wel erger. Ze zou hem naar zijn kamer sturen en hem daar uren, zo niet dagen opsluiten. Ze zou hem vergeten en verdwijnen, hij zou honger krijgen en uiteindelijk zou hij via het balkon van zijn flat proberen te ontsnappen, waarna de buren de kinderbescherming weer belden en hij opnieuw naar Heleen en Mohammed werd gestuurd. Ver van zijn eigen stad vandaan, ver van zijn moeder vandaan, ver van zijn vrienden vandaan. Bij zijn oom en tante in huis, in de natuur. Waar groene grasvlekken op je broek en modder aan je schoenen er gewoon bij hoorden.
Tarik luisterde naar het ruisen van de wind en kwam een beetje overeind. Hij keek naar de bomen aan de overkant van de weide. Tussen zijn wenkbrauwen verscheen een frons. Wacht eens… dat was gek… Aan de overkant van de weide stond een bosje met bomen. Omdat de herfst al was ingetreden, waren alle bladeren aan het verkleuren. Behalve de bladeren van één boom. Het was een grote boom, maar toch was ‘ie kleiner dan de anderen. Hij was stralend groen, nog steeds, terwijl het geen naaldboom was. Tarik had niet zoveel verstand van de natuur, hij wist niet wat voor boom het was, maar hij wist wel dat het bijzonder was dat er nog geen geel vlekje op de bladeren te ontdekken was. Of bruin. Of oranje. Hij kneep zijn ogen een beetje toe en realiseerde zich dat de bladeren van de boom zelfs ongewoon felgroen waren. Ze leken wel licht te geven. Tarik kwam nu verder overeind. Hij keek nog eens goed naar de boom. Hij stond op, griste zijn jas mee van de grond en liep richting het bosje. Hoe dichterbij hij kwam, hoe harder het leek te gaan waaien. De wind verspreidde de loszittende bladeren, die om hem heen neerdwarrelden. Behalve de bladeren van de groene boom. Die bladeren leken helemaal niet te bewegen. Het leek wel alsof ze vastgelijmd zaten. Nu hij er eens goed naar keek, leek het wel alsof de boom ingekleurd en vastgelijmd was. Het moest niet gekker worden.
Tarik naderde de boom tot op enkele meters afstand en uit het niets, alsof iemand een knop omzette, ging de wind liggen. Verbaasd keek Tarik om zich heen. Er was niemand te zien, in de verste verte niet.
Tarik keek nog eens goed naar de felgroene boom en schudde in ongeloof zijn hoofd. Er was geen wind, alle bladeren aan alle omringende bomen hingen stil, behalve een stuk of drie bladeren van die ene vreemde boom voor hem. Tarik voelde een rilling over zijn rug lopen en naderde de boom nog dichterbij. Hij liep naar de stam en legde voorzichtig zijn vingers tegen de bruine bast aan. Er gebeurde niks. Dat had hij ook niet echt verwacht, maar toch. Hij deed een stap naar achter, keek weer omhoog en zag nog steeds die enkele bladeren bewegen, alsof er iets in de boom zat dat de bladeren líet bewegen. Iets. Of iemand. Hij liep weer naar de stam en keek omhoog. Maar vanuit zijn positie was niks te zien.
Tarik twijfelde. Hij keek nog een keer om zich heen, dacht aan zijn tante die vast bijna verwachtte dat hij terug zou komen. Zijn telefoon had hij thuisgelaten. Of nou ja, bij zijn oom en tante thuis. Maar was dat ook niet thuis?
Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn plichtsbesef. En dus begon hij te klimmen.
Bomen klimmen had Tarik wel eens gedaan, maar dat waren kleine boompjes in het park geweest. Hij was nog nooit naar boven geklommen in zo’n groene reus als deze. Zijn blik richtte hij op die paar bewegende bladeren boven hem. Hij wist niet of hij het zich verbeeldde, of hij zich dit alles niet gewoon in zijn hoofd haalde, dat hij misschien toch langzamerhand gek was geworden zoals zijn moeder altijd tegen hem zei dat hij was, maar het leek er verdacht veel op dat de paar bewegende bladeren, ook steeds hoger klommen. Met elke stap omhoog die hij nam, leek het alsof die bladeren buiten bereik bleven. Als een wortel die je voor de neus van een paard houdt, om hem harder te laten lopen. Tarik zette zijn tanden op elkaar, zijn mond in een verbeten streep veranderend. Terwijl hij een tak hoger klom, keek hij recht naar het blad boven zich, dat bewoog. En ja hoor, toen hij zijn voet verzette, schoot het bewegende blad omhoog.
‘Hoe dan?!’ riep hij gefrustreerd uit. Hij werd nu echt nijdig en klom verder omhoog. Steeds hoger. En hoger. En hoger. Maar het was precies hetzelfde als de bewegende bladeren deden. Ook die gingen steeds hoger. En hoger. En hoger.
En toen, toen kon hij niet verder. Boven hem waren er alleen nog een paar hele dunne takjes, die zijn gewicht nooit zouden kunnen houden. Hij zweette nu en hijgend liet hij zich heel voorzichtig zakken op de tak waar hij op stond. Hij ging zitten, leunend tegen de stam van de boom. Tarik schrok zich kapot toen de wind weer aantrok. Uit het niets, zo plotseling als die eerder was gaan liggen, begon het te waaien. Hier bovenin de boom, leek het nog eens veel harder tekeer te gaan dan beneden, toen hij in het gras had gelegen. Tarik keek angstig naar beneden, hij was echt verschrikkelijk hoog geklommen. Hij greep zich vast aan de tak waar hij op zat, met zijn beide benen aan weerszijden van de tak en hief zijn blik omhoog. Hij keek verder en zag tot zijn verbazing dat hij het huis van Heleen en Mohammed kon zien van waar hij zat. Hij keek naar het huis en hun erf en zag zijn tante naar buiten lopen. Ze keek omhoog, naar de wolken, haalde de was van de lijn, klapte de wasmolen in en droeg die onder haar arm naar de schuur. Tarik bleef naar haar kijken. Heleen kwam terug voor de wasmand met de droge was. Voordat ze ‘m oppakte, keek ze naar het pad voor het huis, op haar horloge en toen weer naar het pad. Ze keek naar de wolken en Tarik besefte dat ze zich afvroeg waar hij bleef. Misschien was ze zelfs bezorgd. Aan de ene kant wilde hij direct naar beneden klimmen, maar toch bleef hij zitten. Hij bleef naar haar kijken, tot ze uiteindelijk haar wasmand onder de arm klemde en naar binnen liep, de achterdeur zorgvuldig achter zich sluitend.
De wind was nu dusdanig aangetrokken, dat Tarik zich echt stevig moest vasthouden aan de tak. Hij was een beetje bang, maar voelde zich ook vreemd kalm. Vanuit zijn torenhoge plek, zag hij de auto van Mohammed op het pad richting het huis verschijnen. Hij reed rustig, zoals altijd eigenlijk. Tarik schaamde zich soms op de snelweg, als Mohammed 90 km per uur reed, in plaats van 100. Hij reed als een oud vrouwtje. Tarik zag hoe zijn oom de auto parkeerde en op zijn dooie akkertje uitstapte. Hij liep de tuin in, waar hij werd tegemoet gelopen door Heleen. Ze spraken met elkaar en Mohammed keek ook even het pad in, omhoog naar de wolken en op zijn horloge. Toen schudde hij lachend zijn hoofd, sloeg zijn arm om zijn vrouw heen en leidde haar mee het huis in. Tarik bedacht dat Mohammed Heleen vast een beetje plaagde met haar bezorgdheid.
Hij wilde net aan zijn klim naar beneden beginnen, toen hij het hoorde. In het geruis van de wind was een zacht gefluister hoorbaar. Tarik spitste zijn oren, schudde zijn hoofd nog een keer in ongeloof en luisterde toen aandachtig.
‘Tarik… Tarik…’ fluisterde de wind. Tarik dacht een ogenblik dat hij nu echt gek was geworden, maar het gefluister hield aan. ‘Tarik… Tarik…’ En dus antwoordde hij: ‘Ja! Wat is er?!’
‘Tarik, wat wil je? Tarik, wat wil je doen?’ vroeg de wind en Tarik voelde kippenvel over zijn hele lijf. Hij was te hoog geklommen, die boom was eng en hij wilde eruit. Maar toch, toch bleef hij zitten, alsof hij vastgeplakt zat. Alsof een onbekende kracht hem tegenhield.
‘Wat bedoel je?’ riep Tarik. ‘Wie ben je?’
‘Wat wil je? Tarik, wat wil je?’ herhaalde de wind. De boom bewoog steeds heviger heen en weer en Tarik boog voorover en klemde zijn armen om de tak waar hij op zat. Als die tak zijn gewicht maar kon houden…
‘Wat wil je Tarik, wat wil je?’ vroeg de wind.
‘Ik wil naar huis!’ riep Tarik uit. Hij was echt bang nu, hij wilde naar beneden maar er was geen enkele manier waarop hij zonder te pletter te vallen uit deze hard bewegende boom naar beneden kon klauteren. ‘Ik wil naar huis! Houd op!’ riep Tarik nog een keer. Maar de wind ging nog heviger te keer.
‘Wat is je huis Tarik? Waar ben je thuis?’ vroeg de wind. Tarik antwoordde niet, hij hield zich stevig vast en voelde tranen in zijn ogen opkomen. ‘Waar staat je huis Tarik? Wat is je thuis?’ herhaalde de wind, steeds opnieuw. Tarik snikte nu, hij wilde niet doodvallen, hij wilde geen antwoord geven, maar de wind bleef tekeergaan in die grote, groene boom met die rare bladeren.
‘Waar staat je huis Tarik, waar ben je thuis?’
‘Bij Heleen en Mohammed!’ gilde Tarik. ‘Ik ben thuis bij Heleen en Mohammed!’
‘Weet je het zeker?’ vroeg de wind, die inmiddels de kracht aannam van een lichte orkaan of een heel zware storm.
‘Jaa, ik weet het zeker!’ gilde Tarik. ‘Ik ben thuis bij mijn oom en tante!’
En na het uitspreken van die woorden ging de wind liggen. Alsof iemand opnieuw een knop had omgezet. Tarik trilde, hij boog zijn hoofd naar zijn schouder en veegde zo goed en kwaad als het ging de tranen van zijn wang met zijn schouder.
Een paar minuten bleef hij zitten. Hij moest eerst zijn handen en zijn benen laten stoppen met trillen, voor hij de klim naar beneden kon voltooien. Hij keek naar het huis van Heleen en Mohammed. Het was waar: het was zijn thuis. Hij wílde dat het zijn thuis was.
Mohammed kwam naar buiten gelopen en pakte zijn fiets. Tarik wist dat zijn oom hem zou gaan zoeken en dat was genoeg reden voor hem om als een razende naar beneden te klimmen. Hij liet zich hangen aan takken, zocht met zijn voeten naar stevige stukken waar hij kon staan, liet zich als een aap naar beneden glijden. Hij scheurde zijn trui en ook bleef hij hangen met zijn broek aan een scherp stuk tak. Het maakte niet uit, hij wilde zo snel mogelijk naar zijn oom en tante toe.
Op het moment dat hij zich liet vallen naast zijn jas, sprong hij alweer overeind. Hij rende, rende naar huis en halverwege, op het fietspad, zag hij zijn oom worstelen tegen de wind in.
‘Mohammed!’ gilde Tarik. ‘Mohammed!’
‘Tarik!’ hijgde Mohammed en hij stopte abrupt met fietsen. ‘Waar was je? We maakten ons zorgen! Wat zie je er uit! Wat is er gebeurd?’
‘Er is niks gebeurd,’ zei Tarik haastig. ‘Ik klom in een boom. Sorry dat ik alles stuk heb gemaakt!’
‘Het geeft niet, jongen,’ zei Mohammed. ‘Het maakt niet uit. Maar gaat het? Je hebt gehuild.’
‘Het gaat goed Mohammed,’ antwoordde Tarik. ‘Ik wil bij jullie wonen. Mag ik alsjeblieft bij jullie blijven wonen?’
Mohammed stond stokstijf stil en keek Tarik zwijgend en langdurig aan. ‘Natuurlijk mag dat. Maar weet je zeker dat je dat wil?’
‘Ja, ik weet het 100 procent zeker!’ antwoordde Tarik. ‘Ik weet het zekerder dan ik ooit iets zeker heb geweten. Ik wil bij jullie blijven.’
‘Je moet dan ook naar een andere school hè,’ zei Mohammed. ‘En je ziet je vrienden minder…’
‘Het maakt niet uit Mohammed,’ zei Tarik en hij sloeg zijn armen om de nek van zijn oom. ‘Want jullie zijn mijn thuis.’